Als u ten strijde trekt tegen de vijand en u stuit op een overmacht, met paarden en strijdwagens, wees dan niet bang, want de HEER, uw God, die u uit Egypte heeft weggeleid, staat u bij. Voor het tot een treffen komt, moet de priester naar voren treden en het krijgsvolk zo toespreken:
‘Luister, Israël. Vandaag bindt u de strijd aan met de vijand. Wees sterk en moedig, laat u niet afschrikken en wees niet bang voor hem:
de HEER, uw God, gaat met u mee, Hij is het die de strijd voor u voert tegen de vijand; Hij schenkt u de overwinning.’ Daarna krijgen de schrijvers het woord:
‘Wie net een huis heeft gebouwd en het nog niet in gebruik heeft kunnen nemen, mag naar huis terugkeren; anders neemt een ander het in gebruik als hij in de strijd sneuvelt. Wie een wijngaard heeft geplant en nog niet zelf de eerste druiven heeft kunnen plukken, mag naar huis terugkeren; anders plukt een ander die als hij in de strijd sneuvelt. Ook wie een bruid heeft maar haar nog niet heeft kunnen huwen, mag naar huis terugkeren; anders huwt een ander haar als hij in de strijd sneuvelt.’ Verder moeten ze tegen het krijgsvolk zeggen:
‘Wie bang is, wie het aan moed ontbreekt, mag naar huis terugkeren; anders verliezen de anderen misschien ook de moed.’ Als al deze dingen gezegd zijn, moeten ze officieren over de manschappen aanstellen.